In VN-verband is afgesproken om de duurzame ontwikkelingsdoelen (SDGs) te vertalen naar nationale doelstellingen en beleid. Voor de milieu-gerelateerde SDGs vraagt dit om politieke keuzes gebaseerd op wetenschappelijke kennis over mondiale milieuveranderingen, eerlijke verdeling van de opgaven tussen landen, en voetafdrukindicatoren. De Nederlandse voetafdruk is groter dan een (berekende) nationale ‘Safe Operating Space’ zou toestaan.
Dit concludeert het Planbureau voor de leefomgeving (PBL) in haar rapport ‘Towards a safe operating space for the Netherlands’. In deze studie analyseert het PBL politieke keuzes die nodig zijn om de wereldwijde ambitie van milieu-gerelateerde SDGs te vertalen in nationale beleidsdoelen. Welke rol kan wetenschappelijke kennis hierbij spelen en wat betekenen de verschillende keuzes voor Nederland? De resultaten van de studie zijn relevant in de context van het High Level Political Forum (HLPF), dat in juli 2018 in New York plaatsvond om de implementatie en voortgang van verschillende milieu-gerelateerde SDGs te bespreken.
Planetary Boundaries kunnen vormgeving mondiale SDG-ambities ondersteunen
Veel SDG-doelen die gaan over mondiale milieuproblemen zijn geformuleerd in abstracte, niet-kwantitatieve termen (zoals ‘aanzienlijk verminderen’). Voor klimaatverandering is dit verder uitgewerkt in het Akkoord van Parijs, waarin is overeengekomen dat de mondiale temperatuurstijging deze eeuw ver beneden de 2 °C moet blijven. Zulke aanvullende verdragen zijn er echter niet voor veel andere mondiale milieuproblemen. Het ‘Planetary Boundaries’ raamwerk, opgesteld door een groep vooraanstaande aardwetenschappers, stelt negen belangrijke grenzen voor mondiale milieuveranderingen die de mensheid niet zou moeten overschrijden om negatieve gevolgen voor mens en planeet te voorkomen. Samen definiëren deze grenzen een mondiale ‘Safe Operating Space’. Er bestaat nog veel wetenschappelijke discussie over deze grenzen, het absolute niveau en hoe overschrijding te meten. Desalniettemin kunnen de gestelde grenzen worden gebruikt als eerste indicatieve kwantitatieve doelen voor de mondiale SDG-ambities.
Definiëren van een nationaal ‘Safe Operating Space’
Het vertalen van mondiale doelen naar nationale doelstellingen vraagt politieke beslissingen over een rechtvaardige verdeling van schaarse hulpbronnen en de reductie van mondiale milieudruk. Voor de klimaatonderhandelingen zijn verschillende methoden voor een eerlijke verdeling van wereldwijde emissiereducties voorgesteld en geanalyseerd. Deze verdelingsmechanismen zijn gebaseerd op uiteenlopende interpretaties van wat een eerlijke verdeling is, bijvoorbeeld ‘alle mensen hebben gelijke rechten op de ecologische ruimte’ of ‘hoe groter het vermogen om te handelen of te betalen, hoe groter het aandeel in wereldwijde mitigatie’. Het vertalen van mondiale grondstofbudgetten of reductiedoelstellingen naar landen kan worden gezien als het verdelen van een mondiale ‘Safe Operating Space’. Een verdelingsmechanisme dat een hoger grondstofbudget of milieudruk voor het ene land toestaat, leidt onvermijdelijk tot minder ruimte voor andere landen. Aan de hand van verschillende verdelingsmechanismen heeft het PBL berekend hoe een ‘Safe Operating Space’ voor Nederland eruit kan zien en wat de implicaties voor andere landen zijn.
Nederland leeft niet binnen zijn ‘Safe Operating Space’
Veel van de huidige beleidsmaatregelen richten zich op het verminderen van de milieudruk op Nederlands grondgebied. Een voetafdruk verwijst naar de consumptie-gerelateerde milieudruk in binnen- en buitenland. Voor de onderzochte mondiale milieuproblemen (klimaatverandering, landgebruiksverandering, verstoring van de nutriëntenkringloop en biodiversiteitsverlies) was de Nederlandse voetafdruk per hoofd van de bevolking in 2010 groter dan het EU-gemiddelde en veel groter dan het mondiale gemiddelde. Gebaseerd op verschillende verdelingsmechanismen kan worden geconcludeerd dat de Nederlandse voetafdruk groter is dan de (berekende) nationale ‘Safe Operating Space’. Om de wereldwijde milieudruk gerelateerd aan Nederlandse consumptie te kunnen monitoren dienen voetafdrukindicatoren te worden opgenomen in de nationale SDG-indicatorenset.
Bron: PBL