Nieuw onderzoek legt een grotere verantwoordelijkheid bij steden om klimaatactie te ondernemen. Steden met duurzame ambities moeten verder kijken dan directe uitstoot van CO2. Deze nieuwe kijk op uitstoot is van grote betekenis voor Nederlandse steden.
Directe CO2-uitstoot
Klimaatverandering tegengaan wordt vaak omschreven als het verminderen van CO2-uitstoot. Vaststellen wie verantwoordelijk is voor de globale CO2-uitstoot is een klassiek probleem, waarbij mensen, bedrijven en instanties te makkelijk met de vinger naar elkaar wijzen. Toch zijn afspraken als het klimaatakkoord van Parijs gebaseerd op de directe CO2-uitstoot van individuele landen. Een onderzoek van de Universiteit van Leeds stelt dat deze manier van meten een incompleet beeld geeft van de totale CO2-uitstoot, en dus geen goed instrument is om het effect van klimaatmaatregelen in kaart te brengen.
Beter meten
Het Onderzoeksinstituut voor Duurzaamheid van de Universiteit van Leeds onderscheidt twee soorten uitstoot: productie-uitstoot en consumptie-uitstoot. De productie-uitstoot roept klassieke beelden op: rokende schoorstenen, kolenmijnen en olieplatforms. We staan minder snel stil bij de uitstoot in de hele keten achter onze goederen en diensten, oftewel de consumptie-uitstoot. Neem bijvoorbeeld groenten. Die stoten zelf geen CO2 uit, maar het proces van verzorgen, verpakken en transporteren genereert veel uitstoot.
Industriële steden hebben een hoge productie-uitstoot, maar bevinden zich vaak in gebieden met lagere inkomens. Lage inkomens produceren gewoonlijk weinig consumptie-uitstoot: ze hebben nu eenmaal minder uit te geven. Steden met een grotere dienstensector daarentegen stoten weinig uit bij productie, maar des te meer bij de consumptie: wie meer geld heeft, koopt meer goederen en diensten.
Dit onderscheid zorgt ervoor dat de verantwoordelijkheid voor klimaatverandering niet alleen hoort te liggen bij industriële gebieden. Wanneer je emissie ook bekijkt vanuit het perspectief van consumptie, blijken rijke steden opeens ook grootvervuilers te zijn. Een goedgevulde supermarkt is eigenlijk ook een industrieterrein.
Lessen voor Nederland
Natuurlijk blijft het belangrijk om directe emissie van fossiele brandstoffen tegen te gaan. Denk aan het investeren in duurzame energie en het streven naar CO2-neutrale gebouwen. Maar in Nederland, waar de dienstensector meer dan zeventig procent van de economie beslaat, is het hoog tijd voor aandacht voor consumptie-uitstoot. Maar wie gaat er met deze nieuwe informatie aan de slag?
“De methodes om consumptie-uitstoot te meten zijn er wel: de scope 3-benadering”, vertelt Koldo Verheij van DCMR Milieudienst Rijnmond. In die internationaal gehanteerde benadering probeert men CO2 in de hele keten in kaart te brengen. Maar dat is een complex proces, vertelt Verheij. Bovendien vraagt hij zich af of een gemeente verantwoordelijk is voor de consumptie en bijbehorende CO2-uitstoot van haar bewoners. Ook benadrukt hij dat het voor gemeenten moeilijk is het effect van genomen maatregelen vast te stellen. Waar een stedelijke dienst in haar metingen de nadruk op legt, is voorts sterk afhankelijk van de wensen van lokale en landelijke politiek. Verheij ziet wel een verandering onder bedrijven. “Veel bedrijven zijn nu bezig met het beter in kaart brengen van hun CO2-voetafdruk. Scope 3-emissies nemen ze nu iets vaker mee”, zegt Verheij. Het bewustzijn neemt dus toe.
De verantwoordelijkheid voor consumptie-uitstoot ligt zowel bij steden als individuen, stelt het onderzoek uit Leeds. Steden kunnen kijken naar nieuwe sectoren om klimaatveranderingen tegen te gaan. Zo heeft het verminderen van voedselverspilling al een grote impact op de consumptie-uitstoot. Stedelingen zelf kunnen ook hun steentje bijdragen. Let bijvoorbeeld op wat je eet of waar je kleding vandaan komt. Op zoek naar handige tips om je eigen consumptiegedrag te veranderen? Lees dan “De verborgen impact” van Babette Porcelijn.