‘Wij maken de stad!’ Een oproep aan stedelingen om samen met het stadsbestuur te werken aan de ideale stad. Stadgeograaf Gordon Douglas bekritiseert deze nieuwe obsessie met de participatiesamenleving: “Het werkt ongelijkheid in de hand.”
Stadsgeograaf Gordon Douglas van de Universiteit van San José in de Verenigde Staten houdt zich bezig de vraag: wie is de ‘wij’ in ‘wij maken de stad’? Is iedere stedeling automatisch een citymaker? Hij denkt van niet. Is city making alleen weggelegd voor de elite?
SDG Nederland sprak Gordon Douglas tijdens het festival We Make The City van 20 tot 24 juni plaatsvond in Amsterdam. Het festival verkondigt de boodschap dat steden samen met hun inwoners de ideale stad moeten creëren.
Douglas onderzoekt het fenomeen DIY (‘Do It Yourself’)-urbanism. Een beweging waarbij stedelijke doe-het-zelvers het heft in eigen handen nemen en de stad illegaal ‘aanpassen’. Denk aan het ophangen van zelfgemaakte straatborden, het aanleggen van een illegaal tuintje – guerilla gardening – of het neerzetten van straatmeubilair. Allemaal in de openbare ruimte, zonder toestemming van het stadsbestuur. Ondanks de (ogenschijnlijk) positieve kanten van DIY-urbanism, laat het volgens Douglas vooral ook zien hoe ongelijkheid in steden in stand wordt gehouden.
Het doe-het-zelven heeft Douglas over de hele wereld gezien. Het verschilt volgens hem van stad tot stad. “Een stad als Detroit, die door het vertrek van de auto-industrie hard is geraakt, heeft haar inwoners in zekere zin ‘in de steek gelaten’. Dit heeft erg veel doe-het-zelvers geïnspireerd om bijvoorbeeld op eigen houtje een speeltuin te repareren. New York daarentegen is ongelofelijk professioneel gepland en lijkt al ’af’ te zijn. Maar zelfs in zo’n sterk gereguleerde stad zag ik DIY-urbanism. Dit nam eerder een vorm van maatschappelijke kritiek aan: tegen de commercialisering van openbare ruimtes. Ik sprak een man die reclames uit bushokjes weghaalde. Of iemand die midden in de nacht een fietspad op een autoweg schilderde.”
Ongelijk
Douglas ontdekte dat de meeste doe-het-zelvers vaak weinig risico lopen op wettelijke repercussies vanwege hun geprivilegieerde positie. Mensen uit achtergestelde gemeenschappen worden daarentegen vaker tegengewerkt als ze iets willen ondernemen. Bovendien hebben de veelal theoretisch opgeleide doe-het-zelvers meer middelen om zelf aan de slag te gaan.
Daar zit veel sociologie achter, stelt Douglas. “Mensen met lagere inkomens of uit gemarginaliseerde groepen hebben te maken met stigmatisering. Daarom passen ze hun gedrag in steden ook aan. Het idee is om niet op te vallen en niet in de problemen te komen. Want het risico op een strafblad of arrestatie is voor hen vaak groter dan voor mensen met meer privilege. In de VS is dit nu heel zichtbaar met de Black Lives Matter-beweging tegen buitensporig politiegeweld tegenover zwarte mensen. Maar dit geldt voor minderheden over de hele wereld.”
De doe-het-zelvers hebben veel vertrouwen in hun eigen aanpak, maar uiteindelijk leidt deze ‘ik weet wat het beste is voor iedereen’-instelling, zoals Douglas het noemt, ertoe dat een kleine groep het voor het zeggen heeft in de stad. Steden worden aangepast door slechts een paar individuen, op basis van hun individuele behoeften. Dit kan zelfs averechte gevolgen hebben. Zo leidde een initiatief van een nieuwe bewoner van een wijk in Brooklyn, New York, tot veel protest. Douglas: “Deze vrouw was een artiest en milieuactivist die een actie op touw zette om overal bloemzaadjes te planten. Maar dit werd vijandig ontvangen door de bewoners die hier al jaren woonden. Hun mentaliteit was: ’er zijn zoveel serieuze problemen in de buurt en deze nieuwkomer plant bloemetjes? What the hell!“.
Inclusieve stad
Het probleem is duidelijk, nu nog een oplossing. Douglas: “Het is moeilijk. Er moeten manieren zijn om minder geprivilegieerde mensen óók een gevoel van zelfvertrouwen te geven om initiatieven op te zetten. Maar het is daarnaast een kwestie van legitimiteit. Wat is een goeie aanpassing voor een stad of stadsdeel en wat niet? Wat past wel of niet in een samenleving of buurt?”
De vraag is wie deze beslissing moet maken. Wie maakt de stad? Douglas: “Ik gooi hiermee een beetje roet in dit hele wij-maken-de-stadsfestival, maar ik denk dat een democratische stedelijke overheid in theorie de beste papieren heeft om die afwegingen te maken. Neem een stad als Amsterdam: de overheid hier probeert actief rekening te houden met gelijkheid. Natuurlijk zijn er invloeden vanuit de zakenwereld en dat heeft ook weer effect op de stad. Maar in theorie zijn stedelijke planners wel in iedereens behoeften geïnteresseerd.”
Probleem met participatie
Moet alles dan vanaf nu door de gemeente bepaald worden? Dat vindt Douglas nu ook weer niet: “Natuurlijk wil je als stad dat je burgers van zich laten horen en initiatieven nemen. Zo ontstaat een dynamische stad. Dat is participatie. Maar de laatste tijd is deze participatie-fetisj aan het doorslaan. Niet iedereen denkt in staat te zijn om iets in de stad te veranderen. Mensen uit achtergestelde gemeenschappen hebben een geschiedenis van niet gehoord worden. Die dwing je niet zomaar om te gaan participeren.”
Volgens Douglas zijn er een aantal barrières die participatie in de weg kunnen zitten. “Taal is vaak een kwestie. Als mensen de voertaal niet goed beheersen, laten ze minder snel van zich horen. En dit gaat niet alleen om het omhooghouden van een flyer en vragen wat men wil. Het is mensen het gevoel geven dat ze iets hebben in te brengen en dat hun woorden ook effect kunnen hebben.” Daarnaast blijft het voor stadsplanners een uitdaging om een goed beeld van de behoeften te krijgen, constateert hij. “Sommige mensen schreeuwen gewoon altijd het hards. Zelfs bij gesprekken met mensen in hun eigen buurten zijn voornamelijk diegenen aan het woord die zich toch al betrokken voelen bij de buurt.”
De grootste uitdaging om de ongelijkheid te voorkomen bij het gezamenlijk ‘maken’ van een stad is het gelijktrekken van participatie, stelt Douglas. “We moeten manieren vinden om participatie en het meebeslissen over de toekomst van een stad een verwelkomend proces te maken. Slechts eisen dat burgers moeten participeren is onvoldoende. Iedereen moet het idee hebben dat hij of zij een impact kan hebben.”