Bij de uitvoering van de SDGs, de nieuwe VN afspraken voor duurzame ontwikkeling en armoedebestrijding, draait het allemaal om samenwerking. Hulporganisaties, overheden, bedrijven en kennisinstellingen moeten er samen voor zorgen dat de 17 doelen in 2030 behaald worden. Dat is makkelijker gezegd dan gedaan, blijkt uit onderzoek van professoren Kees Biekart en Alan Fowler van het Institute of Social Studies in Den Haag. Zij keken naar multi-stakeholder samenwerkingsverbanden in vier verschillende landen en ontdekten daar zeven cruciale factoren voor samenwerken aan de Global Goals.
Wat vinden partnerschappen zelf?
De resultaten presenteerden ze afgelopen woensdag in Stockholm tijdens de conferentie van de International Society for Third Sector Research (ISTR). Dit is één van de belangrijkste internationale academische conferenties over maatschappelijke organisaties. “Veel onderzoek naar samenwerking tussen meerdere stakeholders in ontwikkelingslanden kijkt naar van buitenaf georganiseerde samenwerkingsverbanden, vooral van bovenaf, bijvoorbeeld vanuit het perspectief van de geldschieters. Wij wilden met dit onderzoek juist vanuit de landen zelf en op basis van de ervaringen van de betrokken organisaties bepalen wat er nodig is voor succesvolle samenwerking,” aldus Biekart.
Voor het onderzoek werden dertien lokaal opgestarte multi-stakeholder initiatieven en vier initiatieven, geleid via het zogeheten Scaling Up Nutrition-verband, in Kenia, Kirgizië, Indonesië en Costa Rica onderzocht. Deze initiatieven krijgen geen internationale ontwikkelingshulp; landen zijn zelf eigenaar en nemen alle beslissingen zelf.
De onderzoekers vergeleken de samenwerkingen binnen die initiatieven op drie verschillende manieren: binnen en tussen de landen, en internationaal. De belangrijkste conclusie uit het onderzoek is dat er geen standaard ‘one size fits all’ aanpak is voor multi-stakeholder samenwerking voor de SDGs. Toch zijn er, ondanks de grote verschillen tussen landen, wel een aantal factoren cruciaal voor succesvolle samenwerking aan de werelddoelen.
“Conflicten zijn een geweldige manier om innovatie te stimuleren”
Ruziemaken helpt
Het succes van de samenwerking hangt grotendeels af van de mate waarin de betrokken organisaties lokaal voordeel kunnen halen uit externe impulsen, ofwel: country ownership. Allereerst moeten de partners oprecht betrokken zijn en zelf ook leiderschap tonen. Ten tweede moet er ruimte zijn voor open discussie tussen de partners, iets wat in veel van de onderzochte samenwerkingen niet vanzelfsprekend bleek. Vaak was er wantrouwen tussen maatschappelijke organisaties en regeringsvertegenwoordigers. Daarom is het ook belangrijk om afspraken te maken over de omgang met conflicten. Biekart benadrukt: “De organisaties in ons onderzoek hebben verschillende belangen, dan ligt conflict altijd op de loer.” Ruzie maken is overigens helemaal niet slecht, zo vult Fowler aan: “Conflicten kunnen een geweldige manier zijn om innovatie te stimuleren en dat is juist nodig bij de aanpak van honger en ondervoeding. Maar je moet van te voren wel goede afspraken maken over conflictbemiddeling, om te voorkomen dat de samenwerking wordt ondermijnd.”
Ruimte en flexibiliteit
Ten vierde is het belangrijk dat samenwerkingsprojecten flexibel zijn: plannen moeten aangepast kunnen worden aan de lokale context. Bij elk project zijn er wel externe invloeden die van invloed zijn op de samenwerking. Biekart vertelt: “Het is cruciaal dat samenwerkingen vooraf rekening houden met politieke en bestuurlijke ontwikkelingen. Als bijvoorbeeld een overeenkomst met de overheid is bereikt, en er komt intussen een nieuwe regering, dan moet men soms helemaal weer opnieuw beginnen.” Een vijfde factor voor succesvolle samenwerking is de ruimte voor maatschappelijke organisaties. In sommige landen krijgen maatschappelijke organisaties veel beperkingen opgelegd door de overheid (doorgaans omdat men kritisch staat ten opzichte van het regeringsbeleid), waardoor samenwerking soms moeilijk van de grond komt of actief wordt tegengewerkt. Dat is opvallend, want de onderzochte samenwerkingen zijn immers lokale initiatieven, niet ingegeven door buitenlandse donoren.
“In veel samenwerkingsverbanden was helemaal geen gelijkwaardige relatie”
Gelijkwaardige relatie
“Binnen de SDGs is ‘partnerschap’ weliswaar een centraal thema, maar veel samenwerkingsverbanden zijn helemaal geen echte partnerschappen. Partnerschap vereist een gelijkwaardige relatie, en die bleek er in veel samenwerkingsverbanden helemaal niet zo te zijn”, zo stelt Biekart als zesde les uit het onderzoek. Volgens Fowler doet het bedrijfsleven in veel landen bovendien helemaal niet mee. “In veel landen zijn grote bedrijven wel aanwezig , maar ze doen hun eigen ding en er is weinig interesse om gezamenlijk te werken aan de aanpak van sociale problemen.” Hij benadrukt dat er nog veel werk aan de winkel is: “Samenwerken met meerdere partijen is echt niet makkelijk. Het gaat er niet alleen om of organisaties de juiste vaardigheden in huis hebben, maar ze moeten ook echt bereid zijn om samen te werken. En de ruimte krijgen om hun werk te doen.” Zijn belangrijkste en laatste les is dan ook: “Bezint eer ge begint.”
Het onderzoek is uitgevoerd in het kader van het Task Team on CSO Development Effectiveness and Enabling Environment. Dit is een netwerk van overheden uit westerse landen, regeringen uit ontwikkelingslanden en maatschappelijke organisaties. Het netwerk wil de rol van maatschappelijke organisaties bij ontwikkeling versterken, onder andere door het doen van onderzoek. Meer informatie over het Task Team en dit onderzoek is hier te vinden.
Geachte sdgnederland,
ik wil een Werelddoelenwinkel Zutphen beginnen.
Hoe kan ik samenwerken met SDGNederland?
De 17 werelddoelen zijn de basis voor de winkel.
Ik wil de Werelddoelenwinkel Zutphen tweetalig vormgeven, in het Nederlands en in het Duits.
Namens Stichting Octopus40plus in voorbereiding